Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kaai·draai·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kaaidraaier kaaidraaiers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de kaaidraaierm

  1. (scheepvaart) bootje van waaruit artikelen aan opvarenden van zeeschepen verkocht kunnen worden
    • Maar en seconde of twee nadat hij haar in het oog had gekregen, had hij het gevoel dat hij in de val was gelokt en overwoog hij het binnenland in te vluchten of Mama Lows oude kaaidraaier "Hilo" te kapen die, voorzien van buitenboordmotor, op nog geen twintig meter afstand lag van de plek waar hij over zee uitkeek naar de naderende "Pasha". [2]
  2. (beroep) iemand die vanuit een bootje allerlei artikelen aan opvarenden van zeeschepen verkoopt
    • Een kadraaier of kaaidraaier is een man, die met een roeivaartuig bij de schepen komt om eetwaren te verkoopen. [3]
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen