Reportage over het verdwijnen van de parlevinker. (Polygoon, 1978)
  • par·le·vin·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord parlevinker parlevinkers
verkleinwoord - -

de parlevinkerm

  1. (beroep) oorspronkelijk rondtrekkende verkoper, later vooral iemand die vanuit een bootje allerlei artikelen aan consumenten verkoopt
    • Piets vader raakt dan ook als parlevinker zijn grutterswaar niet meer kwijt. Lagen vroeger de schepen zes rijen dik aan zijn wal, nu dieselt elke schuit letterlijk achter zijn rug om verder. [2]
  2. (scheepvaart) bootje van waaruit artikelen aan consumenten verkocht kunnen worden
    • Sleepboten waren uit het rivierbeeld verdwenen, want alles werd vandaag de dag geduwd, maar dat er vroeg of laat een parlevinker zou langsvaren was niet op voorhand uit te sluiten. Goed, stel dat dat gebeurde, hoe groot was dan de kans dat aan het roer daarvan iemand stond die zijn handel in groenten en fruit op het water was gaan drijven omdat zijn collega's hem van de wal hadden verjaagd? [3]
70 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[4]