• jed·nat
  • Afgeleid van het telwoord jeden

jednat imperfectief  

  1. handelen; doen, uitvoeren
    «Nemohl jednat taktně.»
    Ik kon niet tactvol handelen.
  2. behandelen; debatteren, discussiëren, bespreken
    «Jednali o návrhu celou noc.»
    Zij behandelden het voorstel de hele nacht.
  3. omgaan, behandelen
    «Jedná s ním jako s klukem.»
    Hij behandelt hem als een (kleine) jongen.
  1. konat, dělat imperfectief, činit, postupovat, vystupovat imperfectief, počínat si, vést si, chovat se
  2. domlouvat se, dohadovat se, rokovat, projednávat, ujednávat
  3. zacházet, nakládat, stýkat se, obcovat