(klemtoonhomogram)

  • om·gaan
  • (voltooid deelwoord bij omgáán) vervoeging van omgaan: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omgaan
ging om
omgegaan
klasse 7 volledig

ómgaan

  1. ergatief om iets heen gaan
    • U moet hier naar rechts en dan de kerk omgaan. 
  2. ergatief verstrijken van de tijd
    • De dag zal omgaan. 
  3. ergatief omgang hebben met
    • Ik ga met die leuke meid om. 
  4. ergatief hanteren, rekening houden met
     Na Casa de Luna trok ik met The Rat Pack weer verder en onderweg bespraken we hoe we het beste konden omgaan met de komende hittegolf van meer dan 42 °C.[3]
     Ik verbaasde me erover hoe een aantal jonge hikers buiten met de naderende storm omgingen.[3]
  • een straatje omgaan
een korte wandeling maken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omgaan
omging
omgaan
klasse 7 volledig

omgáán

  1. overgankelijk (verouderd) passeren door een route rond iets of iemand te volgen [4]
    • En zeven priesters zullen zeven ramsbazuinen dragen, voor de ark; en gijlieden zult op den zevenden dag de stad zevenmaal omgaan; en de priesters zullen met de bazuinen blazen. [5]
vervoeging van: omgaan…
verbogen vorm: omgane

omgáán

  1. voltooid deelwoord van omgaan
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. omgaan op website: Etymologiebank.nl
  3. 3,0 3,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  5. Jozua 6:4 in: Statenvertaling op website: statenvertaling.net; geraadpleegd 2017-09-25
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be