• dis·cus·sië·ren, dis·cus·si·eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
discussiëren
discussieerde
gediscussieerd
zwak -d volledig

discussiëren

  1. inergatief van gedachten wisselen, een discussie voeren waarbij de verschillende gesprekspartners verschillende en soms ook tegengestelde meningen hebben
    • Er werd eindeloos gediscussieerd over de kleur van de vloerbekking. 
     Ze waren onderling flink aan het discussiëren.[3]
     En ook na de duur betaalde vrede, die de dappere Finnen Karelië en grote gebieden in het zuidoosten hadden gekost, was er niet veel om over te discussiëren.[4]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]