• jan·ken
  • In de betekenis van ‘huilen’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
janken
jankte
gejankt
zwak -t volledig

janken

  1. inergatief traanvocht uitscheiden door emotie
    • Nadat hij in zijn gezicht was geslagen jankte hij wel een uur. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]