jankte
- jank·te
vervoeging van |
---|
janken |
jankte
- enkelvoud verleden tijd van janken
- Ik jankte.
- Jij jankte.
- Hij, zij, het jankte.
- Ik jankte.
- Het woord jankte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
janken |
jankte