jammerklacht
- jam·mer·klacht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jammerklacht | jammerklachten |
verkleinwoord |
- op een klagende toon geuit teken van pijn en verdriet
- Een tegengeluid op de zeer brede jammerklacht kwam van de Griekse conservatief Notis Marias, die hulporganisaties verweet hun fondsen op te maken ‘aan feestjes’. En ook van Luxemburger Charles Goerens, volgens wie de fout bij de lidstaten zit, terwijl Brussel juist zijn stinkende best doet om te helpen. [2]
- De beurs loopt leeg. Deze jammerklacht is telkens weer te horen, als een Nederlands bedrijf, zoals afgelopen week Mediq, een bod op zijn aandelen ontvangt. [3]
1. op een klagende toon geuit teken van pijn en verdriet
- Het woord jammerklacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jammerklacht" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Frans Boogaard 19-01-17 Woede in Europarlement over stervende vluchtelingen
- ↑ De Telegraaf 02 nov. 2012 Vers bloed voor het Damrak
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be