ja knikken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van ja knikken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ja knikken			ja te knikken
	toekomend		zullen ja knikken ja zullen knikken			te zullen ja knikken ja te zullen knikken
voltooid	tegenwoordig		hebben ja geknikt			te hebben ja geknikt
	toekomend		ja geknikt zullen hebben			ja geknikt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	ja knikkend		ja geknikt			ev. knik ja	mv. verouderd knikt ja	knikke ja (bijzin) ja knikke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	knik ja	knikt ja	knikt ja	knikt ja	knikt ja	knikken ja	knikken ja	knikken ja
verleden (o.v.t.)	knikte ja	knikte ja	knikte ja	knikte ja	knikte ja	knikten ja	knikten ja	knikten ja
toekomend (o.t.t.t.)	zal ja knikken	zult/zal ja knikken	zult/zal ja knikken	zult ja knikken	zal ja knikken	zullen ja knikken	zullen ja knikken	zullen ja knikken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ja knikken	zou ja knikken	zou(dt) ja knikken	zoudt ja knikken	zou ja knikken	zouden ja knikken	zouden ja knikken	zouden ja knikken
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	ja knik	ja knikt	ja knikt	ja knikt	ja knikt	ja knikken	ja knikken	ja knikken
verleden (o.v.t.)	ja knikte	ja knikte	ja knikte	ja knikte	ja knikte	ja knikten	ja knikten	ja knikten
toekomend (o.t.t.t.)	zal ja knikken ja zal knikken	zult/zal ja knikken ja zult/zal knikken	zult/zal ja knikken ja zult/zal knikken	zult ja knikken ja zult knikken	zal ja knikken ja zal knikken	zullen ja knikken ja zullen knikken	zullen ja knikken ja zullen knikken	zullen ja knikken ja zullen knikken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ja knikken ja zou knikken	zou ja knikken ja zou knikken	zou(dt) ja knikken ja zou(dt) knikken	zoudt ja knikken ja zoudt knikken	zou ja knikken ja zou knikken	zouden ja knikken ja zouden knikken	zouden ja knikken ja zouden knikken	zouden ja knikken ja zouden knikken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ja geknikt	hebt ja geknikt	hebt/heeft ja geknikt	hebt ja geknikt	heeft ja geknikt	hebben ja geknikt	hebben ja geknikt	hebben ja geknikt
verleden (v.v.t.)	had ja geknikt	had ja geknikt	had ja geknikt	hadt ja geknikt	had ja geknikt	hadden ja geknikt	hadden ja geknikt	hadden ja geknikt
toekomend (v.t.t.t.)	zal ja geknikt hebben	zal/zult ja geknikt hebben	zult/zal ja geknikt hebben	zult ja geknikt hebben	zal ja geknikt hebben	zullen ja geknikt hebben	zullen ja geknikt hebben	zullen ja geknikt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ja geknikt hebben	zou ja geknikt hebben	zou/zoudt ja geknikt hebben	zoudt ja geknikt hebben	zou ja geknikt hebben	zouden ja geknikt hebben	zouden ja geknikt hebben	zouden ja geknikt hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ja geknikt worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ja geknikt				er is ja geknikt
verleden	er werd ja geknikt				er was ja geknikt
toekomend	er zal ja geknikt worden				er zal ja geknikt zijn
voorwaardelijk	er zou ja geknikt worden				er zou ja geknikt zijn