• iso·le·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord isolering isoleringen
verkleinwoord - -

de isoleringv

  1. het isoleren, de isolatie
  2. (techniek) het materiaal dat isoleert
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]


  • iso·le·ring
  • Zweeds zelfstandig naamwoord met het achtervoegsel -ing
Naar frequentie 13982
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   isolering     isoleringen     isoleringar     isoleringarna  
genitief   isolerings     isoleringens     isoleringars     isoleringarnas  

isolering, g

  1. afgrendeling, afzondering, eenzaamheid, isolatie, isolering, isolement, teruggetrokkenheid, vereenzaming