Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: invietinvité


  • [A] in·vite
  • [B] in·vi·te
[A]+[B] enkelvoud meervoud
naamwoord invite invites
verkleinwoord - -

[A] de invitev / m

  1. (internet) bericht met een verzoek om naar een ontmoeting te komen, aan een activiteit deel te nemen of een product aan te schaffen
    • Deze invite voor de "Glamour Woman of the Year Party" lag van de week op de deurmat. [2]
    • De vriend die mij de invite voor Ello stuurde, heeft sindsdien niets meer op de site gedaan. [3]
    • OnePlus verkoopt sinds vandaag een opmerkelijk nieuw product: hoesjes voor de iPhone 6. Op die manier hoopt het bedrijf iPhone-bezitters over te halen een OnePlus-toestel te kopen. Om dat nog wat gemakkelijker te maken, wordt ieder hoesje geleverd met een invite voor de OnePlus X. Deze nieuwste smartphone van OnePlus is alleen op uitnodiging te koop. [4]

[B] de invitev / m

  1. (kaartspel) uitkomen met een lage kaart of met een laag bod in een bepaalde kleur als teken aan je partner dat je nog meer hoge kaarten in die kleur hebt
    • Oost heeft een vijfkaart troef, enorme aftroefwaarde en een behoorlijke tweede kleur. Alles bij elkaar opgeteld meer dan voldoende voor de manche. Overigens zal west ook ingaan op een eventuele invite. [5]
    • Ondanks zijn driekaart schoppen mee liet hij de 5-3 schoppenfit voor wat het was en gaf met 2SA een invite voor 3SA! [6]
  2. (sport) (schermen) een opening in je verdediging laten vallen om een bepaalde reactie van je tegenstander uit te lokken
    • De derobement op handhouding 6 als invite. Op het ijzercontact willen maken van de tegenstander wordt er ontweken en direct de aanval geplaatst. [7]
    • Staat men tegenover een tegenstander, die gaarne rechtstreeksche steken toebrengt, dan zal men door een invite of slag gevolgd door het loslaten van de voeling, deze uitlokken, om te kunnen weren en riposteeren. [8]
  3. (figuurlijk) hint in vragende vorm, vraag die eigenlijk bedoeld is als een indirecte aansporing
    • Een hoge jongensstem gierde over de hei: ‘Nou, wat mot je van me? Hè, wat mot je? Nou zeg dan op, wat je van me mot. Zeg het dan, wat je van me...’ Maar voor het flanelletje, tot wie deze invite was gericht, er met enige welgekozen woorden op kon ingaan, lagen al het rooie shirt en het flanelletje tegen de vlakte. De rest moedigde aan: ‘Hup dan Koos, hup dan Japie...’ [9]
54 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[10]


  • Afkomstig van het Latijnse werkwoord invitare (uitnodigen).
Naar frequentie 1542 (werkwoord)
vervoeging
onbepaalde wijs to  invite 
he/she/it  invites 
verleden tijd  invited 
voltooid
deelwoord
 invited 
onvoltooid
deelwoord
 inviting 
gebiedende wijs  invite 

invite

  1. overgankelijk uitnodigen
  2. overgankelijk vragen om
  • to invite contradiction
tegenspraak uitlokken
  • invite up
overgankelijk omhoog uitnodigen
enkelvoud meervoud
invite invites

invite

  1. (spreektaal) uitnodiging


vervoeging van
inviter

invite

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van inviter
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van inviter
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van inviter


vervoeging van
invitar

invite

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van invitar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van invitar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van invitar