intrinsiek
- Geluid: intrinsiek (hulp, bestand)
- IPA: / ɪntrɪnˈsik / (3 lettergrepen)
- in·trin·siek
- van Frans intrinsèque bn , in de betekenis van ‘wezenlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1656 [1] [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | intrinsiek | intrinsieker | intrinsiekst |
verbogen | intrinsieke | intrinsiekere | intrinsiekste |
partitief | intrinsieks | intrinsiekers | - |
intrinsiek
- van binnen, de kern vormend
- Hij was een moordlustige oorlogsmisdadiger: ‘Toch geloof ik niet dat hij een intrinsiek slecht mens was’ [4]
- (medisch) van binnen afkomstig
- (medisch) niet afhankelijk van het zenuwstelsel
- intrinsieke motivatie(psychologie) motivatie die vanuit de persoon zelf komt en niet vanuit de omgeving wordt opgedrongen
- intrinsieke waarde van muntgeld(numismatiek) de waarde van het metaal waarvan de munt gemaakt is
1.
|
- Het woord intrinsiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "intrinsiek" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ intrinsiek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "intrinsiek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ www.parool.nl (27 nov 2023)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be