• in·trin·siek
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen intrinsiek intrinsieker intrinsiekst
verbogen intrinsieke intrinsiekere intrinsiekste
partitief intrinsieks intrinsiekers -

intrinsiek

  1. van binnen, de kern vormend
  2. (medisch) van binnen afkomstig
  3. (medisch) niet afhankelijk van het zenuwstelsel
  • intrinsieke motivatie
    (psychologie) motivatie die vanuit de persoon zelf komt en niet vanuit de omgeving wordt opgedrongen
  • intrinsieke waarde van muntgeld
    (numismatiek) de waarde van het metaal waarvan de munt gemaakt is
81 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[5]