insnuiven/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van insnuiven
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		insnuiven			in te snuiven
	toekomend		zullen insnuiven in zullen snuiven			te zullen insnuiven in te zullen snuiven
voltooid	tegenwoordig		hebben ingesnoven			te hebben ingesnoven
	toekomend		ingesnoven zullen hebben			ingesnoven te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	insnuivend		ingesnoven			ev. snuif in	mv. verouderd snuift in	snuive in (bijzin) insnuive
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	snuif in	snuift in	snuift in	snuift in	snuift in	snuiven in	snuiven in	snuiven in
verleden (o.v.t.)	snoof in	snoof in	snoof in	snoof in	snoof in	snoven in	snoven in	snoven in
toekomend (o.t.t.t.)	zal insnuiven	zult/zal insnuiven	zult/zal insnuiven	zult insnuiven	zal insnuiven	zullen insnuiven	zullen insnuiven	zullen insnuiven
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou insnuiven	zou insnuiven	zou(dt) insnuiven	zoudt insnuiven	zou insnuiven	zouden insnuiven	zouden insnuiven	zouden insnuiven
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	insnuif	insnuift	insnuift	insnuift	insnuift	insnuiven	insnuiven	insnuiven
verleden (o.v.t.)	insnoof	insnoof	insnoof	insnoof	insnoof	insnoven	insnoven	insnoven
toekomend (o.t.t.t.)	zal insnuiven in zal snuiven	zult/zal insnuiven in zult/zal snuiven	zult/zal insnuiven in zult/zal snuiven	zult insnuiven in zult snuiven	zal insnuiven in zal snuiven	zullen insnuiven in zullen snuiven	zullen insnuiven in zullen snuiven	zullen insnuiven in zullen snuiven
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou insnuiven in zou snuiven	zou insnuiven in zou snuiven	zou(dt) insnuiven in zou(dt) snuiven	zoudt insnuiven in zoudt snuiven	zou insnuiven in zou snuiven	zouden insnuiven in zouden snuiven	zouden insnuiven in zouden snuiven	zouden insnuiven in zouden snuiven
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingesnoven	hebt ingesnoven	hebt/heeft ingesnoven	hebt ingesnoven	heeft ingesnoven	hebben ingesnoven	hebben ingesnoven	hebben ingesnoven
verleden (v.v.t.)	had ingesnoven	had ingesnoven	had ingesnoven	hadt ingesnoven	had ingesnoven	hadden ingesnoven	hadden ingesnoven	hadden ingesnoven
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingesnoven hebben	zal/zult ingesnoven hebben	zult/zal ingesnoven hebben	zult ingesnoven hebben	zal ingesnoven hebben	zullen ingesnoven hebben	zullen ingesnoven hebben	zullen ingesnoven hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingesnoven hebben	zou ingesnoven hebben	zou/zoudt ingesnoven hebben	zoudt ingesnoven hebben	zou ingesnoven hebben	zouden ingesnoven hebben	zouden ingesnoven hebben	zouden ingesnoven hebben