inschikken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van inschikken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | inschikken | in te schikken | ||||||
toekomend | zullen inschikken in zullen schikken |
te zullen inschikken in te zullen schikken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ingeschikt | te hebben ingeschikt | ||||||
toekomend | ingeschikt zullen hebben | ingeschikt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
inschikkend | ingeschikt | ev. schik in |
mv. verouderd schikt in |
schikke in (bijzin) inschikke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | schik in | schikt in | schikt in | schikt in | schikt in | schikken in | schikken in | schikken in | |
verleden (o.v.t.) | schikte in | schikte in | schikte in | schikte in | schikte in | schikten in | schikten in | schikten in | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal inschikken | zult/zal inschikken | zult/zal inschikken | zult inschikken | zal inschikken | zullen inschikken | zullen inschikken | zullen inschikken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inschikken | zou inschikken | zou(dt) inschikken | zoudt inschikken | zou inschikken | zouden inschikken | zouden inschikken | zouden inschikken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | inschik | inschikt | inschikt | inschikt | inschikt | inschikken | inschikken | inschikken | |
verleden (o.v.t.) | inschikte | inschikte | inschikte | inschikte | inschikte | inschikten | inschikten | inschikten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal inschikken in zal schikken |
zult/zal inschikken in zult/zal schikken |
zult/zal inschikken in zult/zal schikken |
zult inschikken in zult schikken |
zal inschikken in zal schikken |
zullen inschikken in zullen schikken |
zullen inschikken in zullen schikken |
zullen inschikken in zullen schikken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inschikken in zou schikken |
zou inschikken in zou schikken |
zou(dt) inschikken in zou(dt) schikken |
zoudt inschikken in zoudt schikken |
zou inschikken in zou schikken |
zouden inschikken in zouden schikken |
zouden inschikken in zouden schikken |
zouden inschikken in zouden schikken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ingeschikt | hebt ingeschikt | hebt/heeft ingeschikt | hebt ingeschikt | heeft ingeschikt | hebben ingeschikt | hebben ingeschikt | hebben ingeschikt | |
verleden (v.v.t.) | had ingeschikt | had ingeschikt | had ingeschikt | hadt ingeschikt | had ingeschikt | hadden ingeschikt | hadden ingeschikt | hadden ingeschikt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingeschikt hebben | zal/zult ingeschikt hebben | zult/zal ingeschikt hebben | zult ingeschikt hebben | zal ingeschikt hebben | zullen ingeschikt hebben | zullen ingeschikt hebben | zullen ingeschikt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingeschikt hebben | zou ingeschikt hebben | zou/zoudt ingeschikt hebben | zoudt ingeschikt hebben | zou ingeschikt hebben | zouden ingeschikt hebben | zouden ingeschikt hebben | zouden ingeschikt hebben |