• in·hu·maan
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onmenselijk’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
  • van het Latijn inhumanus; op te vatten als afleiding van humaan met het ontkennend voorvoegsel in-[2][3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen inhumaan inhumaner inhumaanst
verbogen inhumane inhumanere inhumaanste
partitief inhumaans inhumaners -

inhumaan

  1. beschikkend over veel negatieve eigenschappen van de mens vooral tegenover zijn medemens
    • een inhumane behandeling zou men misschien beter een mensonwaardige behandeling kunnen noemen 
96 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]