humaan
- hu·maan
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘menslievend’ voor het eerst aangetroffen in 1840 [1]
- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | humaan | humaner | humaanst |
verbogen | humane | humanere | humaanste |
partitief | humaans | humaners | - |
humaan [3]
- gerelateerd aan de mens of hiervan afkomstig, menselijk
- voorzien van de meest positieve eigenschappen van bovengenoemde diersoort
- [2] inhumaan
1.
- Het woord humaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "humaan" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "humaan" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ humaan op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be