imbeciliteit
- im·be·ci·li·teit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | imbeciliteit | imbeciliteiten |
verkleinwoord |
de imbeciliteit v
- extreme vorm van domheid
- Al snel belanden we in een roman die van imbeciliteit en naïviteit aan elkaar hangt. Positief is dat we iets van zo'n vijftig jaar moderne Spaanse geschiedenis meekrijgen, maar oppervlakkigheid is ook hier troef. [2]
- Op vele fronten werd verloedering waargenomen: de maatschappij werd steeds hectischer, ongezonder en onnatuurlijker; de moderne, ruime psychiatrische instellingen slibden dicht met steeds meer ongeneeslijk krankzinnigen. Imbeciliteit dreigde alom, meenden cultuurpessimisten. [3]
1. extreme vorm van domheid
- Het woord imbeciliteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "imbeciliteit" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool 5 AUGUSTUS 2009 Ignacio Martinez de Pison - melktanden
- ↑ NRC Beatrijs Ritsema 31 mei 2013 Elke tijd zijn eigen dwangbuis
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be