ijsracen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van ijsracen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ijsracen			te ijsracen
	toekomend		zullen ijsracen			te zullen ijsracen
voltooid	tegenwoordig		hebben geijsracet			te hebben geijsracet
	toekomend		geijsracet zullen hebben			geijsracet te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	ijsracend		geijsracet			ev. ijsrace	mv. verouderd ijsracet	ijsrace
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	ijsrace	ijsracet	ijsracet	ijsracet	ijsracet	ijsracen	ijsracen	ijsracen
verleden (o.v.t.)	ijsracete	ijsracete	ijsracete	ijsracete	ijsracete	ijsraceten	ijsraceten	ijsraceten
toekomend (o.t.t.t.)	zal ijsracen	zult/zal ijsracen	zult/zal ijsracen	zult ijsracen	zal ijsracen	zullen ijsracen	zullen ijsracen	zullen ijsracen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ijsracen	zou ijsracen	zou(dt) ijsracen	zoudt ijsracen	zou ijsracen	zouden ijsracen	zouden ijsracen	zouden ijsracen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geijsracet	hebt geijsracet	hebt/heeft geijsracet	hebt geijsracet	heeft geijsracet	hebben geijsracet	hebben geijsracet	hebben geijsracet
verleden (v.v.t.)	had geijsracet	had geijsracet	had geijsracet	hadt geijsracet	had geijsracet	hadden geijsracet	hadden geijsracet	hadden geijsracet
toekomend (v.t.t.t.)	zal geijsracet hebben	zal/zult geijsracet hebben	zult/zal geijsracet hebben	zult geijsracet hebben	zal geijsracet hebben	zullen geijsracet hebben	zullen geijsracet hebben	zullen geijsracet hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geijsracet hebben	zou geijsracet hebben	zou/zoudt geijsracet hebben	zoudt geijsracet hebben	zou geijsracet hebben	zouden geijsracet hebben	zouden geijsracet hebben	zouden geijsracet hebben