hovenier
- ho·ve·nier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hovenier | hoveniers |
verkleinwoord | hoveniertje | hoveniertjes |
de hovenier m
- (beroep) iemand die beroepsmatig tuinen aanlegt en verzorgt
- hoveniersbedrijf, hoveniersboek, hoveniershof, hovenierskunst, hoveniersland, hoveniersmes, hovenierstuin
1.
vervoeging van |
---|
hovenieren |
hovenier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hovenieren
- Ik hovenier.
- gebiedende wijs van hovenieren
- Hovenier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hovenieren
- Hovenier je?
- Het woord hovenier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hovenier" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ hovenier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be