tuinier
- tui·nier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tuinier | tuiniers |
verkleinwoord | tuiniertje | tuiniertjes |
de tuinier m
1.
vervoeging van |
---|
tuinieren |
tuinier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuinieren
- Ik tuinier.
- gebiedende wijs van tuinieren
- Tuinier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuinieren
- Tuinier je?
- Het woord tuinier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tuinier" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be