houtvesterij
- hout·ves·te·rij
- afleiding van houtvester met het achtervoegsel -erij[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | houtvesterij | houtvesterijen |
verkleinwoord |
de houtvesterij v
- een bosgebied, tevens bedrijfseenheid, van één boseigenaar
- ▸ De medische post was ondergebracht in het kantoor van de houtvesterij en in twee grote grijze tenten die aan de overkant van de weg tussen de bomen waren opgezet.[2]
- ▸ Het natuurpark De Koninklijke Houtvesterij, onderdeel van Kroondomein Het Loo, moet het hele jaar open zijn voor bezoekers. Dat voorstel van de Partij voor de Dieren heeft vanmiddag steun gekregen van een krappe meerderheid in de Tweede Kamer.[3]
1. een bosgebied, tevens bedrijfseenheid, van één boseigenaar
- Het woord houtvesterij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028261396
- ↑ Weblink bron “'Parken Kroondomein Het Loo hele jaar open, dus geen jacht'” (03-04-2018), NOS