• hoog·vlie·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord hoogvlieger hoogvliegers
verkleinwoord

de hoogvliegerm

  1. begaafd persoon
    • Volgens Kremlin-watchers is de president geen economische hoogvlieger en laat hij zich op dat vlak adviseren door getrouwen, experts en berichten in de media. [3] 
  2. iets van zeer goede kwaliteit
    • Natuurlijk willen ook speelgoedfabrikanten meeliften op het Star Wars-succes. En dus komt Lego met een game. Geslaagd? Mwah. Ruimteschipspel Hyperburner is evenmin een hoogvlieger. Maar beide spellen zijn nog lang zo overbodig niet als Perchang.[4] 
  3. duivensoort
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. hoogvlieger op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC Eva Cukier 12 december 2016
  4. NRC Hans Klis 16 augustus 2016
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be