[4]
  • top·per
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘korte damesmantel’ voor het eerst aangetroffen in 1948 [1]
  • afgeleid van toppen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord topper toppers
verkleinwoord toppertje toppertjes

de topperm

  1. succesnummer
  2. (sport) belangrijke wedstrijd
  3. uitblinker, topfiguur
     Het Indiase Davis Cup-team was een familieaangelegenheid. De topper was Vijay Amritraj, die bij wedstrijden gesteund werd door zijn broers Anand en Ashok. Zij stonden voor een dilemma.[3]
  4. (eendvogels) Aythya marila   toppereend, een vogel uit de familie van Anatidae   (zwanen, ganzen en eenden)
  5. korte damesmantel
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]


  • top·per
Naar frequentie 8378

topper

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van toppe


  • top·per
Naar frequentie 19364

topper

  1. onbepaald vergrotende trap van topp

topper

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van toppe

topper

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van topp


  • top·per

topper

  1. nominatief onbepaald vrouwelijk meervoud van topp

topper

  1. nominatief onbepaald vrouwelijk meervoud van toppe