• hob
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord hob hobs
verkleinwoord

[A] de hobv

  1. (bouwkunde) bouwwijze waarbij twee gebouwen een zijwand delen
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord hob -
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als mannelijk woord.

[B] de hobm

  1. geen meervoud (tandheelkunde) veel ruimte tussen de binnenkant van de boventanden en de buitenkant van de ondertanden
[C] enkelvoud meervoud
naamwoord hob hobs
verkleinwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als mannelijk woord.

[C] de hobm

  1. (mythologie) kleine mythologische huishoudelijke geest


enkelvoud meervoud
hob hobs

hob

  1. (huishouden) kookplaat
  2. (mythologie) gnoom
  3. (pejoratief) boeman, eng iemand
  4. (dierkunde) mannetjesfret
  5. (techniek) schoenspijker
  6. (spel) pin (bij het ringwerpen)