hob
- hob
- [A] (letterwoord) van halfopen behouwing
- [B] (letterwoord) van horizontale overbeet
- [C] van Engels hob
[A] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | hob | hobs |
verkleinwoord |
[A] de hob v
- (bouwkunde) bouwwijze waarbij twee gebouwen een zijwand delen
- [1] hobunit
[B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | hob | - |
verkleinwoord | - | - |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als mannelijk woord.
[B] de hob m
- geen meervoud (tandheelkunde) veel ruimte tussen de binnenkant van de boventanden en de buitenkant van de ondertanden
[C] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | hob | hobs |
verkleinwoord |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als mannelijk woord.
[C] de hob m
- (mythologie) kleine mythologische huishoudelijke geest
- Het woord hob staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
hob | hobs |
hob
- (huishouden) kookplaat
- (mythologie) gnoom
- (pejoratief) boeman, eng iemand
- (dierkunde) mannetjesfret
- (techniek) schoenspijker
- (spel) pin (bij het ringwerpen)
- [1] cooking hob