herbekijken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van herbekijken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | herbekijken | te herbekijken | ||||||||
toekomend | zullen herbekijken | te zullen herbekijken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben herbekeken | te hebben herbekeken | ||||||||
toekomend | herbekeken zullen hebben | herbekeken te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
herbekijkend | herbekeken | ev. herbekijk |
mv. verouderd herbekijkt |
herbekijke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | herbekijk | herbekijkt | herbekijkt | herbekijkt | herbekijkt | herbekijken | herbekijken | herbekijken | |||
verleden (o.v.t.) | herbekeek | herbekeek | herbekeek | herbekeek | herbekeek | herbekeken | herbekeken | herbekeken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal herbekijken | zult/zal herbekijken | zult/zal herbekijken | zult herbekijken | zal herbekijken | zullen herbekijken | zullen herbekijken | zullen herbekijken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou herbekijken | zou herbekijken | zou(dt) herbekijken | zoudt herbekijken | zou herbekijken | zouden herbekijken | zouden herbekijken | zouden herbekijken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb herbekeken | hebt herbekeken | hebt/heeft herbekeken | hebt herbekeken | heeft herbekeken | hebben herbekeken | hebben herbekeken | hebben herbekeken | |||
verleden (v.v.t.) | had herbekeken | had herbekeken | had herbekeken | hadt herbekeken | had herbekeken | hadden herbekeken | hadden herbekeken | hadden herbekeken | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal herbekeken hebben | zal/zult herbekeken hebben | zult/zal herbekeken hebben | zult herbekeken hebben | zal herbekeken hebben | zullen herbekeken hebben | zullen herbekeken hebben | zullen herbekeken hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou herbekeken hebben | zou herbekeken hebben | zou/zoudt herbekeken hebben | zoudt herbekeken hebben | zou herbekeken hebben | zouden herbekeken hebben | zouden herbekeken hebben | zouden herbekeken hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm herbekeken worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt herbekeken | er is herbekeken | |||||||||
verleden | er werd herbekeken | er was herbekeken | |||||||||
toekomend | er zal herbekeken worden | er zal herbekeken zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou herbekeken worden | er zou herbekeken zijn | |||||||||
lijdende vorm herbekeken worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | herbekeken worden | herbekeken te worden | ||||||||
toekomend | herbekeken zullen worden | herbekeken te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | herbekeken zijn | herbekeken te zijn | ||||||||
toekomend | herbekeken zullen zijn | herbekeken te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word herbekeken | wordt herbekeken | wordt herbekeken | wordt herbekeken | wordt herbekeken | worden herbekeken | worden herbekeken | worden herbekeken | |||
verleden (o.v.t.) | werd herbekeken | werd herbekeken | werd herbekeken | werdt herbekeken | werd herbekeken | werden herbekeken | werden herbekeken | werden herbekeken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal herbekeken worden | zult herbekeken worden | zult herbekeken worden | zult herbekeken worden | zal herbekeken worden | zullen herbekeken worden | zullen herbekeken worden | zullen herbekeken worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou herbekeken worden | zou herbekeken worden | zou/zoudt herbekeken worden | zoudt herbekeken worden | zou herbekeken worden | zouden herbekeken worden | zouden herbekeken worden | zouden herbekeken worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben herbekeken | bent herbekeken | bent/is herbekeken | zijt herbekeken | is herbekeken | zijn herbekeken | zijn herbekeken | zijn herbekeken | |||
verleden (v.v.t.) | was herbekeken | was herbekeken | was herbekeken | waart herbekeken | was herbekeken | waren herbekeken | waren herbekeken | waren herbekeken | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal herbekeken zijn | zult herbekeken zijn | zult herbekeken zijn | zult herbekeken zijn | zal herbekeken zijn | zullen herbekeken zijn | zullen herbekeken zijn | zullen herbekeken zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou herbekeken zijn | zou herbekeken zijn | zou/zoudt herbekeken zijn | zoudt herbekeken zijn | zou herbekeken zijn | zouden herbekeken zijn | zouden herbekeken zijn | zouden herbekeken zijn |