• hei·me·lijk
  • In de betekenis van ‘geheim, verborgen’ voor het eerst aangetroffen in 1220 [1]
  • afgeleid van heim (huis) met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen heimelijk heimelijker heimelijkst
verbogen heimelijke heimelijkere heimelijkste
partitief heimelijks heimelijkers -

heimelijk

  1. geheim, opzettelijk verborgen
    • Een heimelijke glimlach verraadde zijn intenties, maar niemand keek. 
    • Nederland in top 20 Financial Secrecy Index 2018, Zwitserland en de VS het meest heimelijk. Nederland is 27 plaatsen gestegen sinds de laatste editie en staat nu op nummer 14 op de ranglijst van ’s werelds meest heimelijke landen wat betreft financiële dienstverlening. [3] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]