• hav·ne·gang
  • Samenstelling van havn (weide) en gang met het invoegsel -e-.

havnegang m

  1. (landbouw) koppel, wei, weide (omheind)
  2. (landbouw) grasland, groenland, weiland (omheind met wat bomen en struiken)
    «[1-2]: I følge tellingen i 1907, hadde gården 595 mål innmark, 400 mål havnegang med skog og 50 mål havnegang uten skog.»
    Volgens de telling van 1907, had de boerderij 59,5 hectaren weiden, 40 hectaren groenland met bos en 5 hectaren groenland zonder bos.
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   havnegang     havnegangen     havneganger     havnegangene  
genitief   havnegangs     havnegangens     havnegangers     havnegangenes