Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hal·len·kerk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hallenkerk hallenkerken
verkleinwoord hallenkerkje hallenkerkjes

Zelfstandig naamwoord

de hallenkerkv / m

  1. (bouwkunde) (religie) een kerk met meerdere beuken, waarvan de zijbeuken ongeveer even hoog en soms ook even breed zijn als de middenbeuk [1]
    • In de meeste gevallen ontstond een hallenkerk door het vergroten van een basiliek of pseudobasiliek, waarbij het voormalige transept vaak werd opgenomen in de nieuwe zijbeuken. [2] 
Hyperoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Verwijzingen

Gangbaarheid