haardos
- haar·dos
- samenstelling van haar en dos [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | haardos | haardossen |
verkleinwoord | haardosje | haardosjes |
de haardos m
- alle haren die boven op de schedel van een mens zitten
- Net als Sharon droeg de bezoeker een gezaghebbende, rood en geelbruin gemêleerde bril. De dragende neus was gekromd en vrij rood. De huid op zijn slapen, gevlekt en bleker van tint, mortadella-achtig, getuigde van lichte dermatologische perikelen. Voor een man in zijn leeftijdscategorie was hij gezegend met een weelderige witgrijze haardos, een eigenwijze lok hing over zijn voorhoofd. Zijn blauwe ogen straalden levendig en nieuwsgierig, maar de leden waren ontstoken. Hij glimlachte zijn brede, crèmewitte voortanden bloot. Hij had rechter kunnen zijn. Of hersenchirurg. Of een specialist in het kweken van orchideeën.[3]
1. alle haren die boven op de schedel van een mens zitten
- Het woord haardos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "haardos" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ haardos op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Valens, AntonHet compostcirculatieplan 2016 ISBN 978-90-254-4685-7 pagina 19
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be