matje
- mat·je
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | matje | matjes |
het matje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord mat
- ▸ Ontspannen lag hij op zijn matje met een pruttelend potje aardappelpuree op zijn gasbrander.[3]
- dim. tant. kapsel waarbij de de zijkanten van het haar meestal opgeschoren of kort zijn, maar de achterkant lang
- Een matje was in de jaren tachtig erg populair.
- dim. tant. (scheldwoord) ordinair, luidruchtig of wat agressief persoon
- [1] bekkenbodemmatje
2. een kapsel waarbij de de zijkanten van het haar meestal opgeschoren of kort zijn, maar de achterkant lang
- Het woord matje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "matje" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ matje op website: Etymologiebank.nl
- ↑ matje op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be