• mat·je
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord matje matjes

het matjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord mat
     Ontspannen lag hij op zijn matje met een pruttelend potje aardappelpuree op zijn gasbrander.[3]
  2. dim. tant. kapsel waarbij de de zijkanten van het haar meestal opgeschoren of kort zijn, maar de achterkant lang
    • Een matje was in de jaren tachtig erg populair. 
  3. dim. tant. (scheldwoord) ordinair, luidruchtig of wat agressief persoon
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. matje op website: Etymologiebank.nl
  2. matje op website: Etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be