• grind
  • Leenwoord uit het Deens, in de betekenis van ‘walvisachtige’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1864 [1]
  • Leenwoord uit het Deens, in de betekenis van ‘griend walvisachtige’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1864 [1]
  • In de betekenis van ‘kiezels’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1820 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord grind -
verkleinwoord

het grindo

  1. (materiaalkunde) een erosieproduct, ontstaan uit gesteente [2]
     Omdat het mij speet dat mijn aankomst zijn rookpauze had verstoord, en omdat het waar was, zei ik hem, terwijl de taxi zich over het grind van ons verwijderde, dat mijn bagage wel even kon wachten, dat ik een lange reis achter de rug had en dat ik ook wel een sigaret zou lusten.[3]
     Eerst lag er vrijwel alleen grind, maar nu is er zand toegevoegd en een pletwals strijkt wat oneffenheden weg.[4]
vervoeging van
grinden

grind

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grinden
    • Ik grind. 
  2. gebiedende wijs van grinden
    • Grind! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grinden
    • Grind je? 
93 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]


vervoeging
onbepaalde wijs to  grind 
he/she/it  grinds 
verleden tijd  ground 
voltooid
deelwoord
 ground 
onvoltooid
deelwoord
 grinding 
gebiedende wijs  grind 

grind

  1. overgankelijk malen
  2. overgankelijk verbrijzelen
  3. onovergankelijk zich laten malen