• [A] gos·pel
  • [B] go·spel
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord gospel gospels
verkleinwoord - -

[A] de gospelm

  1. (muziek) christelijk muziekgenre geboren in de katoenvelden van de zuidelijke staten van de Verenigde Staten van Amerika
  2. (muziek) christelijk lied dat past in het genre dat is ontstaan in de katoenvelden van de zuidelijke staten van de Verenigde Staten van Amerika
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord gospel [1] gospellen
[2] gospelen
verkleinwoord - -

[B] het gospelo

  1. verzamelterm voor het bord en de stenen die worden gebruikt bij de denksport go
  2. (sport) beoefening van de denksport go
  • Als het nodig is om verwarring over de opbouw van het woord te voorkomen, kan volgens de toelichting bij spellingregel 6.C ook de schrijfwijze met een koppelteken worden gebruikt: go-spel.
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]