Nederlands

 
[3] golfbeweging
Uitspraak
Woordafbreking
  • golf·be·we·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord golfbeweging golfbewegingen
verkleinwoord golfbeweginkje golfbeweginkjes

Zelfstandig naamwoord

golfbeweging v [1]

  1. (natuurkunde) een regelmatige op-en-neer gaande, zich over het oppervlak verspreidende beweging van een vloeistof
  2. (figuurlijk) iets dat met een zekere regelmaat groter en kleiner wordt
     Wanneer het schip één richting opvaart heeft het een en dezelfde golfbeweging voor de boeg; wanneer het vaak van richting verandert, dan veranderen de boeggolven ook. Maar welke richting het schip ook opvaart, er zal altijd een stroming zijn die aan zijn beweging voorafgaat.[2]
     Volgens Van Stekelenburg komen protesten in Nederland in golfbewegingen, onder meer omdat de bereidheid om de straat op te gaan hier lager is dan bijvoorbeeld in Zuid-Europa. Zo'n 5 tot 10 procent van de Nederlanders gaat eens in de twaalf maanden de straat op.[3]
  3. (figuurlijk) iets dat de vorm van een golf heeft
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    Lennart Bloemhof
    “Nederland demonstratieland: waarom we nu zo vaak de straat op gaan” (16-10-2019), NOS