• god·de·lijk
  • Afgeleid van god met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen goddelijk goddelijker goddelijkst
verbogen goddelijke goddelijkere goddelijkste
partitief goddelijks goddelijkers -

goddelijk

  1. wat van een god is, wat toebehoort aan een god
  2. wat eigen is aan een god
  3. heerlijk, schitterend
    • Gisteren heb een goddelijk diner gehad. 
    • ‘Hoe is het mogelijk, hè? Dat goddelijke lichaam dat opeens begint te haperen, snap jij dat nou?’ [1] 
     Ik bladerde erdoorheen en las eindeloze verhalen over hoe geweldig die burger was: ‘Goddelijk – al dat lopen waard’, ‘Drie Michelinsterren’, ‘Nog nooit zo’n grote burger gezien’ en ‘Ik ga een franchise openen in Londen’.[2]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. de Volkskrant Nathalie Huigsloot25 januari 2019 INTERVIEW JAN MULDER
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be