glariën
- gla·riën, gla·ri·en
- van Middelnederlands glaren ww "schitteren of glinsteren, vooral van de ogen" en glarie "glans, gloed of schittering van de ogen"; cognaat met "glas" en Engels glare [1][2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
glariën |
glariede |
geglaried |
zwak -d | volledig |
glariën
- inergatief (van mensen en andere wezens met ogen) door ziekte of heftige gevoelens met glimmende ogen kijken of met glazen blik verwilderd staren
- (van dingen) licht weerspiegelen of uitstralen met wisselende sterkte
- De wind zit oost, de lucht is glashelder en 's avonds glariën de sterren. [5]
- glaren (uitspraakvariant)
- flonkeren
- glanzen
- glinsteren
- schitteren
- Het woord glariën staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "glariën" herkend door:
11 % | van de Nederlanders; |
10 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ glariën op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Streuvels, S."Op de dool" voorgelezen door Lut Missinne in:Sintobin, T. ed.De dagen dat het nacht is voor mij, voorgelezen door Jessie de Caluwe, Lut Missinne en Hans Vandevoorde. (2010) Stijn Streuvelsgenootschap, Bellegem; p. 140; geraadpleegd 2019-10-17
- ↑ Spillebeen, W."Bruintje. Een romanfragment" in: Dietsche Warande en Belfort. jrg. 123 nr. 9 (november 1978) Standaard Uitgeverij, Antwerpen; p. 651; geraadpleegd 2019-10-17
- ↑ Boschvogel, F.R.Niet wanhopen Maria Christina. (1948) Lannoo, Tielt; p. 147; geraadpleegd 2019-10-17
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be