giebel
- gie·bel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | giebel | giebels |
verkleinwoord | giebeltje | giebeltjes |
de giebel m
- (straalvinnigen) bronskleurige zoetwatervis, Carassius gibelio , uit de familie van de eigenlijke karpers (Cyprinidae ) die lijkt op de kroeskarper
- In die winkel worden giebels verkocht.
- proestend gelach
- De pogingen om een giebel te onderdrukken kunnen er voor zorgen dat je nóg meer moet lachen.[3]
- iemand, meestal een tiener, die de gewoonte heeft om de haverklap in proestend gelach uit te barsten
- De leraar zette uiteindelijk de twee giebels maar op andere plaatsen in de klas, want naast elkaar vormden ze een storend element.
- [1] eigenlijke karpers, karperachtigen, meervallen en karperachtigen, beenvissen, straalvinnigen, beenvisachtigen, gewervelden, chordadieren, dieren
- [2,3] giebelen
1. bronskleurige zoetwatervis, Carassius gibelio
vervoeging van |
---|
giebelen |
giebel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van giebelen
- Ik giebel.
- gebiedende wijs van giebelen
- Giebel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van giebelen
- Giebel je?
- Het woord giebel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "giebel" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
23 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ giebel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ bl.81 Alle ogen gericht op ... / druk 1: omgaan met plankenkoorts By P. Wippoo, L. Citroen-Warners Published by Uitgeverij Boom, 2002 ISBN 9053527214, ISBN 9789053527214 111 pages
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be