Gezelligheid en gastvrijheid.
  • ge·zel·lig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord gezelligheid gezelligheden
verkleinwoord gezelligheidje gezelligheidjes

de gezelligheidv

  1. het gezellig samen zijn
    • Bedankt voor de gezelligheid. 
     Niet alleen het gebrek aan water was totaal nieuw voor me, ook het helemaal alleen zijn was me – in 43 jaar – nog niet heel vaak overkomen, aangezien ik altijd naar mensen en gezelligheid toe trok.[1]
  2. een aangename atmosfeer of omgeving
    • Wat een gezelligheid hier! 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be