gesticuleren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van gesticuleren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gesticuleren | te gesticuleren | ||||||
toekomend | zullen gesticuleren | te zullen gesticuleren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gegesticuleerd | te hebben gegesticuleerd | ||||||
toekomend | gegesticuleerd zullen hebben | gegesticuleerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
gesticulerend | gegesticuleerd | ev. gesticuleer |
mv. verouderd gesticuleert |
gesticulere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | gesticuleer | gesticuleert | gesticuleert | gesticuleert | gesticuleert | gesticuleren | gesticuleren | gesticuleren | |
verleden (o.v.t.) | gesticuleerde | gesticuleerde | gesticuleerde | gesticuleerde | gesticuleerde | gesticuleerden | gesticuleerden | gesticuleerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal gesticuleren | zult/zal gesticuleren | zult/zal gesticuleren | zult gesticuleren | zal gesticuleren | zullen gesticuleren | zullen gesticuleren | zullen gesticuleren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gesticuleren | zou gesticuleren | zou(dt) gesticuleren | zoudt gesticuleren | zou gesticuleren | zouden gesticuleren | zouden gesticuleren | zouden gesticuleren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gegesticuleerd | hebt gegesticuleerd | hebt/heeft gegesticuleerd | hebt gegesticuleerd | heeft gegesticuleerd | hebben gegesticuleerd | hebben gegesticuleerd | hebben gegesticuleerd | |
verleden (v.v.t.) | had gegesticuleerd | had gegesticuleerd | had gegesticuleerd | hadt gegesticuleerd | had gegesticuleerd | hadden gegesticuleerd | hadden gegesticuleerd | hadden gegesticuleerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gegesticuleerd hebben | zal/zult gegesticuleerd hebben | zult/zal gegesticuleerd hebben | zult gegesticuleerd hebben | zal gegesticuleerd hebben | zullen gegesticuleerd hebben | zullen gegesticuleerd hebben | zullen gegesticuleerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gegesticuleerd hebben | zou gegesticuleerd hebben | zou/zoudt gegesticuleerd hebben | zoudt gegesticuleerd hebben | zou gegesticuleerd hebben | zouden gegesticuleerd hebben | zouden gegesticuleerd hebben | zouden gegesticuleerd hebben |