gelijkvloers
- ge·lijk·vloers
- samenstelling van gelijk en vloer met het achtervoegsel -s
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gelijkvloers | - |
verkleinwoord | - | - |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
het gelijkvloers o
- (bouwkunde) een bouwlaag van een gebouw die ter hoogte van het maaiveld ligt, de benedenverdieping, de begane grond, de parterre
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gelijkvloers | gelijkvloerser | gelijkvloerst |
verbogen | gelijkvloerse | gelijkvloersere | gelijkvloerste |
partitief | gelijkvloers | gelijkvloersers | - |
- op dezelfde hoogte als de begane grond
- Het woord gelijkvloers staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gelijkvloers" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be