Nummer 9. is het geitouw.
  • gei·touw
enkelvoud meervoud
naamwoord geitouw geitouwen
verkleinwoord - -

het geitouwo

  1. (scheepvaart) lijn die kan worden aangetrokken om onder- en bovenkant van een vierkant zeil bij elkaar te trekken wanneer het wordt geborgen
    • "Grootzeil zetten!" buldert den ouwe in eens. Het klinkt door de lucht, als hij dat huilt..... Maar meer nog buldert en slaat het in de lucht, als die groote lap zeil los wordt gemaakt en het zeil er op wordt gezet. Het grootzeil.... de groote lap gaat los, en het zeil wordt gezet! Het is alsof het dondert hoog in de lucht, als het ééne geitouw voorzichtig afgevierd wordt en ze probeeren om de schoot, een stuk van het zeil, bij te zetten. [3]
10 % van de Nederlanders;
11 % van de Vlamingen.[4]