gei
Niet te verwarren met: gij |
- gei
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gei | geien |
verkleinwoord | geitje | geitjes |
- (scheepvaart) een lopend touw waarmee men een zeil bijeenhaalt, inkort of gordt
vervoeging van |
---|
geien |
gei
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geien
- Ik gei.
- gebiedende wijs van geien
- Gei!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geien
- Gei je?
- Het woord gei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gei" herkend door:
12 % | van de Nederlanders; |
15 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be