Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • [1] geit·jes
  • [2] gei·tjes

Zelfstandig naamwoord

de geitjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord geit
  2. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord gei