gabber
- gab·ber
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘kameraad’ voor het eerst aangetroffen in 1769 [1]
- Herkomst: Bargoens [2][3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gabber | gabbers |
verkleinwoord | gabbertje | gabbertjes |
de gabber m
- (informeel) vriend, maat
- jongere uit de gabberhousesubcultuur
- (Jiddisch-Hebreeuws) makker
- Het woord gabber staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gabber" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gabber" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be