chover
- cho·ver
- Herkomst: Asjkenazisch Hebreeuws [1]
- (Jiddisch-Hebreeuws) vriend, makker
- (Jiddisch-Hebreeuws) lid (synagogale eretitel voor iemand die zich in het joodse leven heeft onderscheiden)
- Het woord 'chover' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
chover |
chovia |
chovido |
volledig |
chover