Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fuif·num·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fuifnummer fuifnummers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

fuifnummer o [1]

  1. (persoon) iemand die graag en veel feestviert
    • Sorensen groeide op in Nevada. Hij had protestantse en joodse wortels en ontwikkelde zich tot een idealistische liberal met een rechtschapen, rechtlijnig karakter. Hij was een principiële dienstweigeraar. Hij had een analytische, sceptische geest. Hij was geen feestnummer. [2] 
  2. (muziek) vrolijke, feestelijke liedjes die vaak gespeeld worden op feesten
    • Pop: Bruno Mars zal voortaan geassocieerd worden met de hit ‘Uptown Funk’, al verscheen het lied op een album van producer Mark Ronson. Een echo van die funksong is nu te horen in het titelnummer van Bruno Mars’ nieuwe, derde album. Dit ‘XXIVk Magic’ schettert en stuitert, op een springerige basmelodie. Iets te overdadig klinkt het, maar daarna houdt de gevierde zanger maat, in de feestnummers ‘Perm’ en ‘Chunky’. [3] 
  3. (figuurlijk) iets wat er vooral voor het plezier is
    • En Alfa Romeo? Dat komt met een middelgrote SUV, op diesel en benzine, vernoemd naar het haarspeldbochtenparadijs waar generaties Alfisten zichzelf rokend en brullend naar de zevende hemel trapten; de Stelvio-pas. Het gaat gewoon door waar het vorig jaar mee begon toen het de Giulia onthulde, het fuifnummer onder de lease-sedans; fossiele, stekkerloze scheurijzers verkopen.[4]  
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Menno de Galan 19 januari 2009
  3. NRC Wouter van Dijke 29 november 2016
  4. Volkskrant 27 mei 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be