flora
- flo·ra
- In de betekenis van ‘gezamenlijke planten van een streek’ voor het eerst aangetroffen in 1760 [1]
- van Flora, de Romeinse godin van bloemen en van de lente
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flora | flora's |
verkleinwoord | - | - |
de flora v
- het plantenrijk in een bepaalde streek of periode
- Madagascar heeft een ontzettend rijke flora, met vele soorten die enkel daar voorkomen.
1. plantenrijk in een bepaalde streek of periode
- Het woord flora staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flora" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "flora" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: flora (VS) (hulp, bestand)
enkelvoud | meervoud |
---|---|
flora | florae floras |
flora
flora g
floras | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | flora | floran | floror | flororna |
genitief | floras | florans | florors | florornas |