fabriceren
- Geluid: fabriceren (hulp, bestand)
- fa·bri·ce·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vervaardigen’ voor het eerst aangetroffen in 1593 [1]
- afgeleid van het Franse fabriquer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
fabriceren |
fabriceerde |
gefabriceerd |
zwak -d | volledig |
fabriceren
- overgankelijk een product door middel van werktuigen bewerken of vervaardigen [3]
- Ze gingen samen het werkstuk fabriceren.
- ▸ Mijn manier om tot bepaalde oplossingen of uitvindingen te komen is niet alledaags. Door collega’s en vrienden word ik wel een MacGyver-onderzoeker genoemd – een geuzennaam – omdat ik consumentenelektronica of gebruiksartikelen ombouw tot iets waarvoor het oorspronkelijk niet bedoeld is. Een Wii Remote heb ik bijvoorbeeld getransformeerd tot waterniveaumeter en in een waadbroek heb ik sensoren gefabriceerd zodat ze de temperatuur van water kunnen meten.[4]
1. een product door middel van werktuigen bewerken of vervaardigen
|
- Het woord fabriceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fabriceren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "fabriceren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fabriceren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “‘Collega’s noemen me MacGyver-onderzoeker, omdat ik gebruiksartikelen ombouw tot iets waarvoor het niet bedoeld is’” (10 november 2018), NewScientist
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be