• fa·bri·caat
enkelvoud meervoud
naamwoord fabricaat fabricaten
verkleinwoord fabricaatje fabricaatjes

het fabricaato

  1. een product gemaakt door een fabriek
  2. voortbrenging, maaksel
    • Hij was trots op zijn tuinmeubelen van eigen fabricaat, hij had er dan ook lang aan gewerkt. 
90 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]