construeren
- Geluid: construeren (hulp, bestand)
- con·stru·e·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘samenstellen’ voor het eerst aangetroffen in 1663 [1]
- afgeleid niet van het Franse construire maar van het Latijnse 'cōnstruere' (met het voorvoegsel con-) met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
construeren |
construeerde |
geconstrueerd |
zwak -d | volledig |
construeren overgankelijk
- onderdelen tot een werkzaam geheel samenvoegen (ook (techniek) )
- Romeinse ingenieurs construeerden een aquaduct om de stad van water te voorzien.
- (wiskunde) een figuur vervaardigen met behulp van niet meer dan een rechte liniaal, een passer en schrijfgerei
- Het is niet mogelijk om een trisectrice te construeren.
- (werktuigbouwkunde) in tekening brengen (het werk van een constructeur)
- kunstmatig vormen b.v. een juridische constructie vervaardigen
- Het concept ‘logica’s’, zoals beschreven door Mol, kan tenslotte gebruikt worden om verschillende patronen te construeren in het denken en handelen van deze actoren. [2]
- (taalkunde) (zinnen) naar het gebruik en de regels van taal samenvoegen
- bouwen, samenstellen
- aanleggen, ineenzetten, maken
- met elkaar verbinden
- Het woord construeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "construeren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "construeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Rothfusz, JacquelinePotensia [2016] ISBN 978-90-367-9467-1 pagina 10
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be