exuberant
  • exu·be·rant
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overdadig’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • uit het Latijn [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen exuberant exuberanter exuberantst
verbogen exuberante exuberantere exuberantste
partitief exuberants exuberanters -

exuberant [3]

  1. in zeer ruime mate aanwezig
    • Exuberante details. 
  2. (kunst) zeer luid, met veel bombarie etc. iets uitdragend; opvallend
    • Relatively speaking van Alan Ayckbourn, in Nederland beter bekend als Slippers, dateert uit 1965 en was hier twee jaar later al voor het eerst te zien. Het stuk werd een internationaal kassucces, dat altijd wel ergens ter wereld te zien is. En geen wonder; de duizelingwekkende spraakverwarring die het ene misverstand op het andere stapelt, is nog steeds onweerstaanbaar. Ook in deze nieuwste versie, met de dames van het exuberante duo Plien & Bianca en de heren die tot voor kort het absurditeitenduo Droog Brood vormden.[4] 
    • Kitsch, camp, exuberant, trashy, obsceen. Het zijn typische typeringen voor het werk van Florentina Holzinger en Vincent Riebeek, een jong veelgevraagd performanceduo, opgeleid in Amsterdam. [5]  
54 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[6]